Carcassonne,
La Cité
Carcassonne is vaak “la ville aux deux cités”, de stad met de twee steden, genoemd ! De stad bestaat inderdaad uit twee belangrijke delen.
Deze twee delen leven al acht eeuwen naast elkaar:
de boven- en vestingstad, la Cité
de benedenstad, la Bastide Saint Louis.
De Cité van Carcassonne is vooral bekend als middeleeuwse vestingstad. Al in de 6de eeuw voor onze jaartelling werd deze rotsachtige uitloper van de bergen bewoond, eerst door de Galliërs en omstreeks de 3de – 4de eeuw door de Romeinen die er een vestingstad van maakten.
Aan de westzijde van de primitieve vesting is in de 12de eeuw door de burggraven van Trencavel een kasteel gebouwd. In de 13de eeuw wordt Carcassonne eerst door Simon van Montfort veroverd tijdens de Albigenzische kruistocht en daarna ingelijfd bij het koninkrijk. Het uitbouwen van de vesting wordt in de 13de eeuw voortgezet met de bouw van de buitenste vestingmuur en de modernisering van de binnenste vestingmuur.
Carcassonne verandert hiermee in een onneembare vesting. Nadat in 1659 de Vrede van de Pyreneeën is getekend, verliest de stad haar strategische positie. In de tweede helft van de 19de eeuw wordt Carcassonne grondig gerestaureerd onder leiding van Eugène Viollet-le-Duc en thans staat de stad op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.
Geschiedenis van een stad, … en een Cité…
De eerste sporen van menselijke aanwezigheid dateren uit de 6de eeuw voor onze jaartelling en zijn aangetroffen op de uitloper van de bergen waarop de Cité is gebouwd. Omstreeks 300 v. Christus werden de Iberiërs uit de Languedoc ingelijfd door de Tectosagen.
In 122 v. Christus veroverden de Romeinen de Provence en Languedoc. Ze versterkten de vesting en gaven er de naam Carcaso aan. Zij beheersten de hele regio tot halverwege de 5de eeuw. Vervolgens werden de Wisigoten heer en meester over Spanje en Languedoc, en van 460 tot 725 heersten zij over de Cité. In het voorjaar van 725 wordt de Cité door de Sarrazijnen veroverd. Ze worden in 759 verjaagd door Pepijn de Korte, koning der Franken. Na de dood van Karel de Grote valt het rijk uiteen en begint het feodale tijdperk. Met het vorstenhuis Trencavel dat van 1082 tot 1209 over de stad heerst, komt Carcassonne tot grote bloei.
Verwoest en heropgebouwd
Vanaf het moment dat de Cité onderdeel is geworden van het koninkrijk, gaat ze een heel andere toekomst tegemoet. Onder de opeenvolgende koningen Lodewijk XIV, Filips de Stoute en Filips de Schone krijgt de Cité het uiterlijk zoals wij dat nu kennen. Aan de linkeroever ontstaat in 1262 een nieuw stadje, de Bastide Saint-Louis, die in 1355 door toedoen van de Zwarte Prins afbrandt, maar meteen weer wordt opgebouwd. Het nieuwe stadje bruist van leven terwijl de Cité haar rol van koninklijke vesting behoudt
Het einde van de vesting
Door het gebruik van nieuwe oorlogsmiddelen als buskruit en kanonnen, maar vooral omdat de Frans-Spaanse grens in 1659 na de ondertekening van de Vrede van de Pyreneeën een stuk naar het zuiden opschuift, zet het verval van de Cité langzaam in. In de 18de eeuw is het een armoedige wijk geworden, gelegen buiten het stadscentrum dat dankzij de wijn- en lakenhandel welvarend was geworden. Dankzij de gezamenlijke inspanningen van Jean-Pierre Cros-Mayrevieille, een erudiete inwoner van Carcassone, de schrijver de Mérimée en de bekende architect Viollet-le-Duc, kon de Cité van de sloophamer worden gered en genieten vandaag duizenden bezoekers van de meest volmaakte vestingstad van Europa.
Bezienswaardigheden
De Cité wordt nog steeds bewoond. Op de 3 km lange vestingmuren staan in totaal 52 torens en 2 concentrische muren. De bezoeker heeft vrij toegang tot een groot gedeelte van de Cité (behalve tot het Château).
Men kan de basiliek Saint Nazaire bezoeken, de ‘lices’, de stadsmuren, de Porte Narbonnaise en de Porte d’Aude en de sfeer proeven van de Cité.
De basiliek Saint Nazaire
De eerste kerk zou in de 6de eeuw zijn opgetrokken, onder het bewind van Theodoric, regent van het koninkrijk van de Wisigothen. In de eerste authentieke akte wordt vermeld dat deze kerk dateert uit 925. Op donderdag 12 juni 1096 kwam paus Urbanus II naar Carcassonne en zegende de stenen op de werf van de kathedraal Saint-Nazaire-et-Saint-Celse. Het bouwwerk werd voltooid tijdens de eerste helft van de 12de eeuw. Alleen het schip en de zijschepen van de romaanse kathedraal, die ook een kloostergang telde, zijn bewaard gebleven. Het gotische dwarsschip en koor werden gedeeltelijk opgehoogd op de plaats waar zich vroeger het romaanse koor bevond, en dit vanaf 1269, toen Lodewijk IX de bisschop en het kapittel het recht gaf om de kerk met twee ‘cannes’ in de richting van de openbare weg uit te breiden. De gotische aanpassingswerken werden in de 14de eeuw voltooid onder het episcopaat van Pierre de Rochefort (1300-1321) en Pierre Rodier (1323-1330). Het gebouw, dat meermaals werd omgebouwd, verloor in 1803 zijn statuut van kathedraal aan de Eglise Saint-Michel in de Bastide. In 1898 kreeg het van paus Leon XIII de titel van basiliek. (Cl. M.H. 1840) Romaans portaal (7de en 9de eeuw) Deze poort ter hoogte van de derde travee van de noordelijke zijbeuk, dateert waarschijnlijk uit het tweede decennium van de 12de eeuw. Ze bestaat uit 5 boogrondingen die aan beide kanten overvloeien in 5 zuiltjes met kapitelen. Alleen de twee kapitelen die zich het dichtst bij de poort bevinden zijn origineel; het geheel werd door Viollet-Le-Duc opnieuw uitgevoerd op basis van de beschadigde elementen die in de glyptotheek worden bewaard.
Gewelf van het schip – 6de en 7de eeuw
Het romaanse schip van de basiliek Saint- Nazaire bestaat uit zes traveeën. De gordelbogen van het gebroken tongewelf komen, net als de rondbogen van de zijbeuken, op ronde of vierkante zuilen neer. Het donkere schip werd aanvankelijk slechts verlicht door smalle vensters in de muren van de zijbeuken en door kleine occuli in de westelijke muur. De decoratie van de kapitelen is gevarieerd en bestaat uit diverse motieven: damborden, palmetten, lofwerk. Het schip vloeit met een perfecte architecturale harmonie over in het gotische dwarsschip. Het romaanse koor werd omstreeks 1270 vervangen door een gotisch dwarsschip. (Cl. M. H. 1840).
Dwarsschip en koor – Vanaf 1269 tot 1330 en 17de eeuw
Het dwarsschip en het koor van de kathedraal Saint-Nazaire werden tussen 1269 en 1330 opgetrokken op de plaats waar zich het romaanse koor bevond. Elke arm is 36 meter breed en bestaat uit 3 rechthoekige traveeën die in het oosten uitlopen in 3 kapellen met een platte koorafsluiting. Deze kapellen kregen grote kerkramen waarvan sommige uit de 14de eeuw dateren.
Zuidelijke rozet – begin 14de eeuw
Op de zuidelijke rozet van het gotische dwarsschip van de kathedraal van Carcassonne is het wapen van de bisschop Pierre de Rochefort (1300-1321) afgebeeld. De kleuren zijn lichter dan die van de noordelijke rozet; de schakeringen neigen naar het paars. In de middelste vierpas prijkt een Christus in majesteit. Op de vierpassen daaromheen worden dieren afgebeeld die de vier evangelisten en de kerkvaders afbeelden. Petrus is te herkennen aan de sleutels van hemel en aarde en Paulus aan zijn zwaard. De twee heiligen worden ook afgebeeld in de kapel waar zich het graf van Pierre de Rochefort bevindt. (Cl. M. H. 1840).
Kerkramen van het koor
Het koor wordt verlicht door vijf kerkramen, met in het midden het leven van Christus en aan weerszijden twee kerkramen uit de 16de eeuw. Op de zuilen van de apsis en het koor prijken 22 standbeelden met de apostelen, Christus, Maria en verschillende heiligen. In de loop van de 17de eeuw werd de kathedraal verschillende malen herbouwd. Bisschop Louis Joseph de Grignan (1679 – 1722) liet zich inspireren door Italiaanse voorbeelden en bouwde een koor ‘in romaanse stijl’ met een marmeren altaar, omringd door een smeedijzeren hek met zijn wapenschild. (Cl. M. H. 1840).
Graf van bisschop Razouls
Het graf van bisschop Guihèm Razouls of Radulphe (1255 – 1266) werd in 1839 herontdekt door Jean-Pierre Cros-Mayrevieille, in de kapel die de prelaat in 1260 had laten bouwen. Op de westelijke muur prijkt in een nis zijn beeltenis in half-reliëf. De bisschop, gekleed in zijn gewaad, houdt in de ene hand zijn staf vast, waarvan de krul ontbreekt, en geeft met zijn rechterhand de zegen. Daaronder, onder een fries met bladwerk, bevinden zich drie regels met informatie over de dood van de bisschop en lofuitingen over zijn goedheid. Op het onderste gedeelte van de sarcofaag staat in reliëf de ceremonie van de absoute afgebeeld, met twaalf kanunniken rond het bed van de overledene, waaronder een bisschop die het lichaam besprenkelt en een vrouw die aan het bidden is. Een humoristisch detail: aan de linkerkant van het monument voegde de beeldhouwer een klein engeltje toe, dat staat te schaterlachen.
Graf van Pierre de Rochefort
De bisschop Pierre de Rochefort (1300- 1321) was wellicht afkomstig van een ketterse familie uit de Montagne Noire. Onder zijn episcopaat kreeg de kathedraal Saint-Nazaire haar zuidelijke vensterrozet en werd het gewelf van het zuidelijke dwarsschip afgewerkt. Zijn graf bevindt zich in de kapel tussen het schip en de het noordelijke transept in. De bisschop wordt afgebeeld op de westelijke muur, omringd door de aartsdiaken van het bisdom Pons de Castillon en de aartsdiaken Gasc de Rochefort. Boven de triptiek bevinden zich drie frontons. De bisschop zegent met zijn rechterhand en reikt zijn gelovigen zijn staf aan. Op de sokkel staat de begrafenisstoet afgebeeld met dertien beeldjes van priesters, kanunniken en klerken. In de grafsteen op de vloer, die in de 19de eeuw werd gerestaureerd, prijkt het wapen van de bisschop. De overledene wordt omringd door engelen.
Steen van het beleg
Het gaat om een fragment van een bas-reliëf waarop een beleg wordt afgebeeld, vastgemetseld in de westelijke muur van het dwarsschip. De steen dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw; de aanvallers proberen een versterkte stad binnen de dringen. Er bestaan verschillende hypotheses over afbeelding op dit bas-reliëf, zoals die van de dood van Simon de Montfort, die omkwam voor de muren van Toulouse. Daarnaast bevindt zich een grafsteen die deel zou uitmaken van het graf van Simon de Montfort. Viollet-le-Duc en zijn opvolgers stelden de authenticiteit van deze archeologische overblijfselen.
De boom van Jesse
De kapel van Maria, in de noordelijke arm van het dwarsschip, wordt verlicht door een kerkraam waarop de boom van Jesse is afgebeeld, een allegorie van de voorouders van Christus. Dit glasraam, dat van beneden naar boven wordt gelezen, bestaat uit 24 panelen met telkens één figuur. Onderaan in het midden ligt de slapende Jesse. Uit zijn lende ontspruit de stamboom met de zeven belangrijkste voorvaderen van Christus: Jesse’s zoon David, Salomon, Roboam, Abias, Azam, Josafat en Joram. Ter hoogte van elke voorvader kijken de profeten toe hoe de verschillende generaties steeds dichter in de buurt komen van de komst van de Messias. In het timpaan van het venster verschijnt Christus in majesteit tussen Maria en de apostel Johannes in, terwijl hij toeziet op de Verrijzenis.
Boom des levens
De kapel Sainte-Croix, in het zuidelijke dwarsschip, wordt verlicht door een kerkraam waarop de levensboom is afgebeeld. Dit thema is afkomstig uit de meditaties van de franciscaan H. Bonaventura (1221-1274) over de deugden en weldaden van de Verlosser. De takken rond de stam stellen de twaalf deugden voor. Boven aan de boom wordt Christus afgebeeld, genageld aan een rood kruis dat is bevestigd aan de groene stam van de boom. Op die manier wordt dit tevens de boom van het kruis, van het Eeuwige Leven. Bij de restauratie van het kerkraam in 1853, werd onderaan links de ark van Noach toegevoegd en onderaan rechts de Ark van het Verbond, waaruit de Boom des Levens van de erfzonde ontsproot. Oorspronkelijk ontstond de Levensboom niet uit het paradijs noch uit de erfzonde, maar uit de Kruisiging van Christus. Op het onderste gedeelte zouden de apostel Johannes en de Maagd Maria zijn afgebeeld.
Orgel
Na de godsdienstoorlogen ging de periode van de katholieke reformatie in. Bisschop Vitalis de Lestang (1621- 1652) liet een orgel bouwen door Crespin Verniole. Uit deze periode is het middelste gedeelte van de kast bewaard gebleven, uitgevoerd door twee meubelmakers uit Carcassonne: Jean Rigail en Jean Melair. Het orgel werd tussen 1680 en 1687 gerestaureerd door Jean de Joyeuse, en vervolgens tussen 1772-1775 uitgebreid door Jean-Pierre Cavaillé. Van 1900 tot 1904 bracht Michel Roger wijzigingen aan in het instrument, maar liet de windladen en het grootste deel van het pijpwerk intact. Het hele orgel werd tussen 1982 en 1985 gerestaureerd door Barthélemy Formentelli, die originele stukken gebruikte en de nieuwe pijpen naar het voorbeeld van de oude uitvoerde. (Cl. M. H. 1840)
Het Château
Tijdens de eerste jaren van de elfde eeuw, gaf de graaf Bernard Aton Trencavel opdracht voor de bouw van een nieuwe verblijfplaats ter vervanging van het oorspronkelijke grafelijke kasteel, dat volgens de historische traditie gevestigd was op de plek waar zich nu de torens van de Narbonnaise poort bevinden. Het zogenoemde palatium werd opgetrokken op de westelijke punt van de rotsuitloper en aangebouwd tegen de oude ringmuur en drie van de torens ervan, de Chapelle, Poudre en Pinte torens, die eveneens opgehoogd werden. De grafelijke woning omvat een vierkante slottoren die statig boven de twee hoofdgebouwen uitrijst. Eén van de hoofdgebouwen ligt op het westen en de andere, in L-vorm, ligt op het oosten en bevat slechts één verdieping voorzien van een gekantelde borstwering waarvan de sporen nog steeds zichtbaar zijn in het metselwerk. Met de bouw van de Sainte-Marie kapel aan de noordzijde, verkreeg het kasteel rond 1150 een U-vormige structuur rond een binnenplaats die vermoedelijk aan de oostkant met een hekwerk in de vorm van een palenschutting werd afgesloten.
Het Kasteel Aan het einde van de twaalfde of in het begin van de dertiende eeuw, werd de gewelfde zaal van de slottoren versierd met een muurschildering, voorzien van een dierenstrook en een afbeelding van het gevecht tussen Frankische en den dat de graaf Bernard Aton deelgenomen heeft aan deze strijd. In de jaren die volgden op de instelling van het Koninklijke rechtsgebied van de seneschalk, tussen 1228 en 1239, werd er een nieuw vestingwerk rond het kasteel aangelegd. Een ringmuur bedekt met kantelen en voorzien van ronde torens, uitgerust met schietgaten vormt een omtrek rond de hoofdgebouwen van 80 m bij 40m. Een poort met aan weerszijden een toren aan de oostkant, alsmede een voor karren geschikte poort aan de westkant bewaakten voortaan de toegang tot het kasteel. De instelling van een koninklijk garnizoen vanaf 1242 vereiste een uitbreiding van het kasteel: de hoofdgebouwen kregen er een verdieping bij en tegen de zuidelijke muur van het kasteel werd een nieuw gebouw opgetrokken waarvan de overblijfselen nu nog zichtbaar zijn op de plaats waar zich thans de “Cour du Midi” bevindt. Dankzij de stenen basis van een zuilenrij op de begane grond en een kruisraam dat in de veertiende eeuw aan de verdieping werd toegevoegd, kunnen we ons een voorstelling maken van de imposante omvang van de feestzaal en de woonvertrekken. De beveiliging aan onder andere de oostkant werd voltooid met een droge slotgracht en een halfrond ravelijn voorzien van kantelen en een schanspoort.
Porte Narbonnaise
De Narbonnaise poort aan de oostkant van de versterkte binnenplaats is een complex verdedigingswerk dat een combinatie vormt van diverse krijgsinrichtingen, prestige- en comfortelementen. Twee hoge tweelingtorens, versterkt met muurkoppen om het geschut van de aanvallers af te leiden, zijn verbonden met een klein slot waar de poort in aangebracht is, die beschermd wordt door een systeem van dubbele valhekken. Dit verdedigingswerk werd aangevuld door een ploertendoder in de doorgang en door de op de diverse niveaus aangebrachte schietgaten voor de frontale en verticale schoten van de kruisboogschutters.
De Narbonnaise Poort Tijdens de oorlogen konden de houten, uitspringende torenomlopen die ondersteund werden door de aan de muur bevestigde dwarsbalken, snel boven de poort en op de kappen van de torens aangebracht worden om de actieve verdediging te verhogen. De huishoudelijke inrichting in de Burchtstad; pekelzaal, zoutkist, waterreservoirs, haarden, geeft aan dat alles er op gericht was om bij aanvallen of belegeringen lange tijd een garnizoen te kunnen onderhouden. Maar de Narbonnaise poort is niet alleen een uitzonderlijk krijgskundig meesterwerk. Ook de zalen op de diverse verdiepingen dragen de pracht van de gotische bouwkunst uit, die tot uiting komt in de gewelven met fraaie kruisbogen, de imposante open haarden en de met vulsteen vervaardigde vensters die zicht boden op de stad.
Dame Carcas
Vanaf de zestiende eeuw verliest de Burchtstad geleidelijk aan invloed ten gunste van de Vestingstad, wat waarschijnlijk de opkomst van de legendes verklaart die in het leven werden geroepen om de pracht en praal van de Stad nieuw leven in te blazen. Deze verhalen maken deel uit van een cyclus rond Karel de Vijfde. Eén van de bekendste legendes betrof de geschiedenis van Dame Carcas, een Saraceense die de stad gedurende 7 jaar verdedigd zou hebben tegen de geduchte Keizer. Toen de Keizer de belegering ophief, zou Dame Carcas hem geroepen hebben. Eén van de leden van het gevolg van Karel de Vijfde zou daarom tegen hem gezegd hebben: “Sire, Carcas te sonne”, hetgeen de naam van de stad verklaart. Het borstbeeld dat zich in de Narbonnaise torens bevindt is een stenen replica van het oorspronkelijke beeld uit de glyptotheek van de Burchtstad.
Vanaf de zestiende eeuw verliest de Burchtstad geleidelijk aan invloed ten gunste van de Vestingstad, wat waarschijnlijk de opkomst van de legendes verklaart die in het leven werden geroepen om de pracht en praal van de Stad nieuw leven in te blazen. Deze verhalen maken deel uit van een cyclus rond Karel de Vijfde. Eén van de bekendste legendes betrof de geschiedenis van Dame Carcas, een Saraceense die de stad gedurende 7 jaar verdedigd zou hebben tegen de geduchte Keizer. Toen de Keizer de belegering ophief, zou Dame Carcas hem geroepen hebben. Eén van de leden van het gevolg van Karel de Vijfde zou daarom tegen hem gezegd hebben: “Sire, Carcas te sonne”, hetgeen de naam van de stad verklaart. Het borstbeeld dat zich in de Narbonnaise torens bevindt is een stenen replica van het oorspronkelijke beeld uit de glyptotheek van de Burchtstad.
Porte d’Aude
Aan de onderzijde van de steile helling van de Burchtstad beschermde een ringmuur het langs de oevers van de Aude opgetrokken dorpscentrum. Deze ringmuur dateert van de dertiende eeuw. De ringmuur voorkwam dat de vijand zich tussen de Aude en de Burchtstad kon ophouden daar deze opgetrokken was op steenworp afstand van de torens. Aude poort (voorheen Toulouse poort): deze poort werd uitgehouwen in de ringmuur van de Visigoten* in de twaalfde eeuw. De rondboog aan de buitenzijde lijkt als we kijken naar de opzet en de gebruikte materialen, uit dit tijdperk te stammen. Een lange helling kwam uit op een grote ravelijn en werd hierdoor begrensd. De helling is zeer stijl en loopt via een haarspeldbocht naar de eerste poort die een eenvoudige versperring vormde en vervolgens naar een tweede poort, beveiligd door kantelen en verbonden met een imposant, dwars op de poort gebouwd verdedigingswerk, dat uitkomt ter hoogte van de weergangen van de binnenringmuur op een platform en merloenen. Onderaan dit verdedigingswerk bevindt zich een poort die uitkomt op de toernooibanen aan de zuidwestkant. Via de buitenring muur moet men een tamelijk steile helling beklimmen, die begrensd wordt door een verdedigingswerk dat de Aude poort maskeert, die in de binnenring muur is uitgehouwen. Deze helling wordt bewaakt door twee torens. Men komt aldus uit bij een haarspeldbocht, die de mogelijke vijand dwingt zich op abrupte wijze om te draaien om de poort te bereiken. Hoewel er zich voor de poort geen gracht of ophaalbrug bevindt, was deze toch niet gemakkelijk te bereiken daar de ruimte tussen de twee ringmuren een ware strijdplaats en een groot van alle kanten door vernuftige verdedigingswerken bewaakt slot vormde.
De Lices
Van de Narbonnaise poort tot aan de Aude poort aan de rechterzijde van de ophaalbrug (circa 500 meter). Wij raden u aan om via deze route te lopen, omdat u zich dan vrijwel meteen tegenover de oude vestingmuur van het laat-Romeinse Rijk (derde – vierde eeuw) bevindt met de uitzonderlijke buitenbekleding (met kleine stenen), die vaak onderbroken wordt door bakstenen muurankers.
De platte torens hebben aan de stadszijde een halfronde uitsprong en aan de veldzijde is het onderste gedeelte massief, de verdiepingen zijn voorzien van vensters in de rondboog, versierd met bakstenen sluitstenen. Zuidwest-, Zuid- en Zuidoostkant van de Aude Poort en de Narbonnaise poort (circa 600 meter). De nieuwe constructies (herbouw van de gehele Zuidhoek, de vierkante toren van het Bisdom, de Saint-Nazaire toren) uitgevoerd onder de regering van Filip III De Stoute (eind dertiende eeuw) zijn eenvoudig te herkennen door de toepassing van reliëfstenen. Daarentegen heeft het Zuidoostelijke gedeelte van de binnenste ringmuur slechts een renovatie ondergaan, de reliëfstenen en de kleine Romeinse stenen wisselen elkaar hier af.
Claude Marquié – Le patrimoine des communes de la Méridienne Verte – Editions Flohic – 2000.
La Cité de Carcassonne par E.Viollet-le-Duc – Neuauflage des Cercle Artistique et Littéraire Occitan.
Carcassonne, La Cité
Office Municipal de Tourisme
28 rue de Verdun
11000 Carcassonne
Tel. +33 4.68.10.24.30
GPS
Lat. 43° 20′ 64. 33″
Lon. 2° 36′ 42. 50″
accueil@tourisme-carcassonne.fr
Volwassenen: vrij entree
Kinderen: vrij entree
Service: